Het probleem van profileren
Een van de meest interessante kant van de mensheid is haar verscheidenheid. Tegen de platitude ‘Ieder mens is uniek’ valt niet veel in te brengen, al was het alleen al vanwege het feit dat het DNA van ieder mens verschillend is. Dat neemt niet weg dat we mensen kunnen indelen in groepen of soorten op grond van hun overeenkomsten. De tegenstellingen die tussen de verschillende groepen of soorten te maken zijn, levert niet alleen een nog hoger contrast op, maar ook kennis. Als mensen een aantal eigenschappen gemeen hebben, is de kans groot dat ze er meer gemeen hebben. Vraagt dat maar aan Google of Facebook.
Mensen over een kam scheren is leuk en er is niets op tegen, als je je er maar bewust van bent dat je fouten kunt maken op basis van vooroordelen en dat er binnen de indeling in typen wederom talrijke verschillen bestaan. Omdat wij met ons gezin eens in de zoveel tijd een grote afstand afleggen, hebben vooral de kinderen er een sport van gemaakt de verveling op de autobaan te verdrijven met het indelen van automobilisten in typen. De beoordeling wordt gemaakt bij het inhalen van een auto. Naast eerst het merk en de kleur van het automobiel vastgesteld te hebben, kijken we degene achter het stuur zo lang mogelijk onbeschaamd aan, zodat we vragen kunnen beantwoorden als: wie reed daar in die roodkleurige Opel? Was het een vrouw? Een man? Zo ja, had hij een snor en een geblokt overhemd aan? Hoe was zijn haardracht? Droeg hij tattoos? Zat zij te roken? Zag ik een oorbel? Zag je hoe krom hij achter het stuur zat met die bril vóór op zijn neus?
Kijken of een volgend geval wederom ‘voldoet’ aan de omschrijving van het type levert een interessante spanning op. En of het geval nou voldoet of niet, een falsificatie bezorgt ons ook een zeker kennisgenot, al is dat minder groot dan bij een bevestiging. Mannen die een caravan achter hun auto hebben, dragen meestal een snor. Hé, deze heeft géén snor. Hoe zou dat komen? De correlatie caravan – snor, kan aan beide kanten aan interpretatie onderhevig zijn. Die potlood kun je nauwelijks een snor noemen! Of: deze caravan is groter dan normaal en deze meneer heeft er een klein autootje aan vastgemaakt, zodat hij wat mobieler is op de camping… Om oeverloze interpretaties te voorkomen, geef ik zelf de voorkeur aan een rigoureuze, statistische wijziging. Kom op jongens, dit geval ging duidelijk niet op. Kennelijk moet de algemene regel bijgesteld worden. De stand van zaken is als volgt: grosso modo hebben niet negen van de tien – zoals wij voordien dachten – maar ‘slechts’ acht van de tien chauffeurs met een caravan een snor.
Gaandeweg worden de inducties verfijnder. Want elk individu uit de doelgroep werkt mee aan het aanscherpen van het imago van de groep. Bovendien verschilt het imago van waarnemer tot waarnemer, omdat niet iedereen dezelfde ervaring opbouwt. Er bestaan dus vooroordelen, dat wil zeggen: ongegronde of te weinig gegronde meningen, berustend op een te geringe kennis van de persoon of zaak. Maar er is nog een omstandigheid dat er voor zorgt dat de één een ander beeld heeft van een groep dan de ander. De omstandigheid dat ieder mens zijn eigen waardeoordelen heeft. Dientengevolge is iedere observatie theoriegeladen en nooit neutraal.
In de loop der jaren heeft de beeldvorming over bepaalde weggebruikers zich bij ons als volgt ontwikkeld. Even kort door de bocht, want een genuanceerde, volledige opsomming, zo al mogelijk, valt buiten het bestek van dit betoog. Ons viel op dat in een Renault Twingo bijna altijd gereden wordt door een vrouw. Dat in dure, snelle, zwarte auto’s dikwijls asociaal volk zit. Met name de zwarte Mercedes- en BMW-rijders, en in iets minder mate de zwarte Audi-rijders. Ze vertonen vaak asociaal gedrag, zoals rechts inhalen, bumperkleven, geen knipperlicht uit, hard in de bebouwde kom, lichten, en agressieve gebaren. Zwarte Alfa Romeo rijders zou je ook nog in die groep kunnen scharen, maar zijn minder plurkerig en agressief. In diezelfde irritante categorie vallen ook SUV-rijders. Ze zijn irritant omdat ze zich keizer wanen op de openbare weg. De meest vervelende is de Kia Sorento-chauffeur. Hij is bepaald niet agressief, maar wel in zijn rijgedrag, want hij heeft het idee dat die grote bak hem onkwetsbaar maakt. Kia Sorento-rijders zijn over het algemeen dom en kunnen bovendien niet rijden. Ze hebben de Sorento gekocht omdat ze erbij willen horen. Ze zullen en moeten in een grote auto rijden en als proleet hoeft je het om de prijs niet te laten. De waarde van de auto zit hem voornamelijk in de hoeveelheid blik, we mogen dan ook niet al te veel van de rest verwachten. Verder springt de Golf-rijder er uit. Hierin zitten meestal jonge jongens met omgekeerde petjes. Ze hebben hun hele auto volgebouwd met krachtige woofers die hun oren naar de gallemiezen helpen en ze hebben vaak ook iets bonts aan de achteruitkijkspiegel hangen. Deze groep rijdt in de regel te hard, met name in de bebouwde kom en haalt op de meeste riskante manieren in. Speciale velgen zijn vrij belangrijk voor dit type rijder. Of, als er geen geld genoeg is, helemaal geen velgen.
Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich de ‘baby on board’ autootjes. Maar pas op, deze vehikels kunnen soms onverwachts uit de hoek komen. Zo werd ik onlangs bijna van mijn sokken gereden door een auto met een baby aan boord. Kennelijk was de moeder te laat voor de crèche. Natuurlijk worden wij geacht om afstand te nemen en de auto met de sticker baby aan boord zo veilig mogelijk te bejegenen, maar dat wil nog niet zeggen dat het omgekeerde ook geldt… Het menstype dat in deze auto’s rijdt is vaak erg op zichzelf. Ze sluiten zich tegen de boze buitenwereld af in de cocon van hun gezinnetje. Niet zelden zijn het bekrompen, bange burgertypen en je vraagt je af wat ze eigenlijk willen bereiken met zo’n sticker? Is hun baby meer waard dan mijn zoon van zestien? Zoon van zestien aan boord zou een mooie sticker zijn om die absurditeit aan de kaak te stellen. Trek de inhoud een beetje door en je zou bijna concluderen dat je een auto met een sticker bejaarde aan boord, naar eer en geweten mag rammen. Of zoals in de VS er op een gegeven moment een sticker was met ‘mother-in-law on board.’ Toch heb ik het vermoeden dat zelfs de zwartste BMW de neiging heeft juist bij zo’n baby-aan-boord-auto de nodige distantie in acht te nemen.
In dezelfde categorie passen ook de nette middenklassers met een visje achterop, niet te verwarren met hun tegenspelers, de mensen met een sticker van een haai achterop de bumper, of nog erger, een haai met een visje in zijn mond. Personen met een zogenaamd Jezus-visje achter op hun auto zijn zonder uitzondering fijn gelovig en missionair ingesteld. Je kunt je afvragen waarom het belangrijk is elkaar in het verkeer te herkennen? Of wil men hiermee het geloof uitdragen en dient men het visje te zien als louter reclame-icoon? Hoe dan ook, deze mobilisten hebben zonder uitzondering een overjarig kapsel en zijn overdreven zuinig op hun auto evenals de Kia, Opel en Ford rijders.
Misschien overdrijf ik langzamerhand. Iets dat snel gebeurt bij generalisaties. Maar we hebben aan de hand van de voorbeelden goed kunnen zien hoe generalisaties werken. Zit je met je gezin in de auto en turf je automobilisten om ze in te delen in typen, dan is dat een vrij onschuldig tijdverdrijf. Heel anders wordt het als je als een overheidsdienst mensen indeelt in typen en daar ook naar handelt. Wat ons gezin hierboven deed, een persoonsbeschrijving aanmaken, heet ook wel profilering. We hebben gezien dat de Nederlandse politie al jaren veel kritiek krijgt omdat zij etnisch zou profileren. De kern van deze kritiek is dat politieagenten zich bij deze vorm van optreden te veel richten op etnische minderheden, zonder dat deze (disproportionele) oriëntatie te rechtvaardigen is. Na een onderzoeksrapport ‘Boeven vangen’ van een Nederlands organisatie-adviesbureau struikelden de media over elkaar om te beweren dat etnisch profileren in maar liefst 40 procent van de gevallen onterecht is. Onderzocht werden 272 situaties. (Voor een echt wetenschappelijk onderzoek is dat overigens veel te weinig.) Van dat aantal is de politie 174 keer tot actie overgegaan, zoals bijvoorbeeld iemand langs de kant zetten. In 57 gevallen was er niets aan de hand en hield de politie iemand staande zonder concrete verdenking. Van die 57 hadden er 29 een ‘allochtoon’ uiterlijk dat door de politie vóóraf kon worden vastgesteld en van die 29 waren er 12 mensen die zonder goede reden werden aangesproken, de zogenaamde 40 procent die overal in het nieuws kwam. Maar uit het rapport kan men niet goed opmaken of etniciteit daarbij echt een rol heeft gespeeld. Onder die mensen was bijvoorbeeld een Oost-Europeaan die ‘raar’ liep en later in een speeltuin ging zitten; en een Marokkaanse-Nederlander zat in een busje van Bo-Rent dat veel gebruikt wordt in het kader van drugshandel en in een ander geval liepen drie mensen snel weg toen ze de politie zagen. Verder is uit het rapport niet goed op te maken hoeveel procent van de 28 andere mensen zonder een ‘allochtoon’ uiterlijk onterecht werd aangesproken. De makers van het rapport hadden er al voor gewaarschuwd: de kans is groot dat ons rapport verkeerd geïnterpreteerd gaat worden. En ja, dat de media ook zelf graag generaliseren, en niet zonder reden, werd kort na het verschijnen van het rapport ontluisterend duidelijk.
Vooral adolescenten zijn vaak verontwaardigd als mensen generaliseren. Mensen indelen in hokjes vinden zij in bijkans elke situatie fout. Toch generaliseert iedereen, altijd en overal en in de meeste gevallen doen we het onbewust. Het draagt bij aan onze overlevings- en voortplantingskans. Volgens psycholoog en Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman herkennen we bijvoorbeeld meteen een boze vrouw op een foto, omdat we aan de hand van enkele bijzondere details in haar gezicht direct haar gezichtsuitdrukking kwalificeren als boos. We zijn meteen op onze hoede, want iemand die een boos gezicht heeft, kan nare dingen doen. We doen dit automatisch, intuïtief, gebaseerd op vroegere informatie. De evolutie heeft ons zo gemaakt. Dat heeft zo zijn voordelen in verscheidene situaties, al komt het voor dat intuïtie soms gebaseerd kan zijn op een vooroordeel. Dit vanwege ieders unieke ervaring en informatievergaring. Kunnen we ons meer tijd veroorloven dan is het statistische denken, Kahneman noemt dit het langzame denken, betrouwbaarder.
Ook het statistische denken geeft aanleiding tot etnisch profileren. Als de politie kennis heeft van statistieken over misdaadcijfers en als bijvoorbeeld Bulgaren, Roemenen, jonge Antillianen en Marokkanen, en mannen in tegenstelling tot vrouwen, daarin een oververtegenwoordiging laten zien, dan hoef je niet vreemd op te kijken dat ze ten aanzien van die doelgroepen extra op hun hoede zijn. Ze willen nu eenmaal boeven vangen en de kans is bij deze profielen statistisch groter. Dat is schrijnend voor de goede Roemeen, de goede Marokkaan, de goede man, enzovoort, maar dit probleem is niet zo gemakkelijk op te lossen, aangezien het inherent is aan het lot verbonden te zijn met een bepaalde bevolkingsgroep of subcultuur.
Als er een varken gestolen is en een jood, een katholiek en een moslim worden opgepakt, naar wie gaat bij de politie dan de meeste verdenking uit? Om dichter bij huis te blijven; toen ik achttien jaar was, werd ik steevast aan de grens met Frankrijk aangehouden omdat ik lang haar had en in de auto van mijn vader reed. Door de douane in Dover werd de auto zelfs helemaal ondersteboven gekeerd op zoek naar hasjiesj. Drie uur en een lang formulier later, mochten we weer doorrijden. Dat was geen leuke ervaring en ik voelde me gediscrimineerd, maar kennelijk zag men een verband tussen mijn lange haar, mijn kleren, mijn leeftijd, mijn toenmalige woonplaats Amsterdam en de ‘dikke’, witte Mercedes van mijn vader. Dit was een duidelijk geval van cultureel profileren, mijn inziens minder aangrijpend dan etnisch profileren, omdat je een cultuur kunt veranderen, maar je etniciteit niet. Ter adstructie: kort na de treinkaping in de Punt, was mijn aardige Molukse gitaarleraar het voorwerp van angstige blikken als hij met zijn gitaarkoffer een treincoupé binnenliep. Hij kon afstand doen van zijn gitaarkoffer, maar niet van zijn gezicht.
Als het om subculturen gaat, hebt je dat probleem niet. Een motorclub die alsmaar over de schreef gaat, brengt het individuele lid in verlegenheid. En dat vinden de meesten van ons terecht. Hij kan immers kiezen. Blijven en van binnenuit verbeteren, of eruit stappen. Voor katholieken geldt hetzelfde, want die zijn er in alle kleuren en maten. Voor joden wordt het al iets moeilijker, alsook voor moslims, omdat hun geloof vaak verbonden wordt met een Arabisch uiterlijk. Maar het meest voorzichtig moeten we zijn met profileren op basis van huidskleur.
Wat profilering betreft liggen de zaken dus gevoelig en allerminst eenvoudig. Ook als overheidsdienaren totaal níet profileren, krijgen ze kritiek. Een voorbeeld hiervan is een verhaal dat ik tien jaar geleden hoorde van een kennis wiens schoonmoeder op bezoek kwam uit Libanon. De bijzonder aardige, rustige vrouw had net haar man verloren en ging geheel in het zwarte gekleed. Door haar ouderdom – ze was 78 – liep ze ietwat krom. Niettemin haalde de douane in Schiphol haar eruit voor een rectaal onderzoek. Ik kon het verhaal bijna niet geloven, maar het bleek waar gebeurd en mijn vriend was in alle staten. Natuurlijk was er geen grammetje Rode Libanon op of in haar lijf, maar de vernedering die deze gelovige vrouw moet hebben meegemaakt (welkom in Nederland!) was natuurlijk met geen pen te beschrijven.
De doelgroep veroorzaakt voor een deel zelf generaliserende opinies. Dat is ook de reden waarom leden van de groep elkaar regelmatig terechtwijzen en in het gareel houden. Eén smet op het blazoen en de hele groep wordt er immers op aangekeken. Het zijn de goede priesters die het meest gebaat zij met het aan de kaak stellen van seksueel misbruik in de kerk, maar vaak vergt dat veel moed en het naar buiten brengen, betekent per definitie dat het openbaar wordt, waardoor de verleiding ontstaat het onder de pet te houden, met alle risico’s van dien. Niet alleen de katholieke-, ook de joodse- en moslimgemeenschap heeft last van profileringsproblematiek. Extreme moslims verhinderen gematigde moslims tegen hen op te staan en dreigen daarbij dikwijls met geweld. Soms zie je ook dat jonge zelfmoordterroristen gewoon drugsdealers zijn of cocaïnesnuivers met integratieproblemen, van god losgeraakt en ‘ineens’ weer ‘teruggekeerd’ omdat hun levens vastliepen. Net zoals de Bijbel en de ultra conservatieve vertegenwoordigers van de katholieke kerk, geven de Koran en haar extreme vertegenwoordigers alle aanleiding de hele groep te stigmatiseren. Ook het beleid van Israël wordt vaak aangegrepen om alle Joden, met en zonder hoofdletter te stigmatiseren. Natuurlijk is dat onjuist, want er zijn er veel die afstand nemen. Sommige radicale moslims stellen zelfs het hele Westen – hé daar hoor ik ook bij! – verantwoordelijk voor wat Israël doet, hetgeen soms de opmerking ontlokt dat Israël het terrorisme voedt waar we in het Westen zo’n last van hebben. Of daar een kern van waarheid in zit of niet, laat ik even in het midden, belangrijk is dat het aantoont dat generalisaties wereldpolitieke dimensies kunnen krijgen en ook, dat de kans dat jij in je leven nooit gediscrimineerd zal worden, nagenoeg nihil is.
© Paul ter Heyne, Bussum 29.06.2018
[Top]